Sjoel buiten
100 Jaar Joods Bussum

 

Joodse Gemeente
Bussum

Adres synagoge:
Kromme Englaan 1A
1404 BV Bussum

Contact:
info@
100jaarjoodsbussum.nl

 

 

 


Biografieën




Sal van Gelder   

Sal (Salomon) van Gelder komt oorspronkelijk diep uit de Mediene: hij werd in 1913 als zoon van Benjamin van Gelder en Johanna van Gelder- Mogendorff geboren in het Overijsselse Dedemsvaart en groeide op in Zwolle. Hij verliet het ouderlijk huis op zijn 14e toen hij naar Amsterdam trok om aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium te gaan studeren. Hij deelde het lot van veel van zijn medestudenten uit die tijd door altijd maar in afwachting te zijn van een uitnodiging voor sjabbat of voor een maaltijd, ze werden daarom ook niet voor niets de Rondeters genoemd. In ieder geval wist hij de middelste rang voor het Joodse godsdienstonderwijs te halen. In 1939 werd hij aangenomen als chazzan in de kort daarvoor geopende Joodsche Invalide aan de Weesperstraat, waar Isaäc Gans de scepter zwaaide. Met hem en diens zoon Max zou hij zijn hele leven een hechte band hebben.

Bruiloftsdiner Sal en Sophie, 10 september 1941.

In 1941 kwam door het overlijden van de voorganger Leon Borstrok een vacature beschikbaar bij de Joodse gemeente Bussum. Er waren veel gegadigden voor deze begeerde baan – Bussum stond bekend als een prettige en welvarende gemeente, waar de voorganger uitstekend verdiende. Na enig campagne voeren lukte het Sal om door de gemeente en het bestuur verkozen te worden tot voorganger /leraar /kosjer gevogelteslachter /secretaris en voltrekker van huwelijken en begrafenissen, een behoorlijke all round baan dus. Zijn aanstelling op 10 mei 1941 ging met veel égards gepaard en haalde zelfs de nationale pers. In september van dat jaar trouwde hij met Sophie van Straaten, hun choepa werd gegeven door Rabbijn Philip Frank. In de loop van 1941 werden ook in Bussum de vele anti-joodse maatregelen van kracht: zo mochten joodse kinderen niet langer op niet-joodse scholen leren, kregen joden geen toegang meer tot theaters of bibliotheken etc. Sal zette zich in (met de andere bestuurders) voor het opzetten van een eigen joodse school in Bussum, een eigen bibliotheek, cursussen voor volwassenen, culturele avonden. De sjoel was het levendige culturele middelpunt geworden van joods Bussum, waar ook de sjoeldiensten volledig doorgang vonden, waarbij men altijd kon rekenen op de niet-orthodoxen voor minjan – misschien mensen die men vóór de oorlog niet eens zo vaak in sjoel zag.

In Bussum ontmoette Sal veel Duits-joodse vluchtelingen die hem gedetailleerde informatie gaven over de situatie van de joden in Duitsland, maar ook wat het lot van dissidenten was. Hij kon zich dan ook een goed geïnformeerd beeld vormen wat de Duitse bezetters voor ogen hadden met de joodse bevolking van Nederland – wat de autoriteiten, inclusief die van de inmiddels gevormde Joodse Raad in Amsterdam, ook beweerden. In samenwerking met bestuurder Sam van Perlstein uit Blaricum vatte hij het plan op om zoveel mogelijk mensen te laten onderduiken. Op 19 juni 1942 kregen de joodse inwoners van Bussum (later ook van Naarden) te horen dat ze gesommeerd werden hun huizen te verlaten op 25 en 26 juni. Sal (in gezamenlijkheid met de toenmalige voorzitter Zeehandelaar) sprak de groep nog toe voor zij naar het station vertrokken en drong er bij ze op aan om vooral onder te duiken, adressen in Amsterdam te verstrekken, waar ze bereikt konden worden als er onderduikadressen gevonden waren. Van Perlstein stelde zijn huis in Blaricum en de financiële middelen er voor beschikbaar, Sal regelde van alles, eerst nog ‘bovengronds’, rondreizend met reispassen verstrekt door de Joodse Raad, later ‘ondergronds’ met vervalste persoonsbewijzen. Sals vele goede contacten in Bussum en de wijde omgeving zorgden er voor dat er tientallen, en waarschijnlijk honderden mensen de oorlog via onderduik hebben overleefd.

Samen met anderen uit de onderduikorganisatie (Sam en Gerard van Perlstein, Dick Goudsmit, Nathan Dasberg, Joop en Biny Overste en Hans Keilson) werd De Keten – Hasjasjéelet – gemaakt die begin 1945 werd gedistribueerd onder de onderduikers om ze een hart onder de riem te steken. In mei kwam de eerste krant na de bevrijding uit: De Vrije Joodsche Courant. De tekst vormde de basis van de speciale dienst die op 11 mei in de haastig geïmproviseerd ingerichte sjoel werd gehouden, die door de Duitsers was leeggeroofd.

Sal en Sophie met hun kinderen Bas, Hanneke en Mirjam in hun huis aan de Bussumse Koekoeklaan.

Na de oorlog zette Sal zich met o.m. van Perlstein in voor de wederopbouw van het sjoelgebouw, voor de opvang van joodse wezen, en van het herorganiseren van de gemeente op alle gebieden. Daarnaast ging hij privé al snel in zaken naast de diensten die hij voor de gemeente bleef verrichten. Dat hij in een tijd dat velen kampten met de naweeën van de oorlog de energie en de moed hiervoor wist op te brengen is opmerkelijk. Zijn persoonlijk grote verdriet bleef het feit dat er maar één van zijn eigen broers de oorlog had overleefd.



Sal (met de bekende sigaar) aan het werk bij EMRO.

Onder de naam EMRO startte hij een zeer succesvol bedrijf in (aanvankelijk) medische artikelen, die hij met name uit de toenmalige DDR importeerde. Zoon Bas herinnert zich noch goed de naargeestige sfeer in steden als Leipzig in de communistische periode, waar hij zijn vader naar toe begeleidde, maar ook de gezellige sjabbat ochtenden in de hotels waar ze verbleven, waar de joodse zakenlui bij hen op de koffie kwamen – dit omdat Sal geen zaken deed op sjabbat – maar er ook gewoon omdat hij er voor uit kwam dat hij een jood was die de tradities in ere hield.

Tijdens de laatste jaren van zijn leven had hij weer meer tijd voor zijn oude liefde, het lernen: de studie van joodse teksten waarvoor hij regelmatig Engeland ging, speciaal om te lernen met Bram Cohen, zoon van Ad Cohen (oprichter van het Cheider). Hij steunde ook het Cheider, de streng-orthodoxe school in Amsterdam. In aanloop naar 1983 zette Sal zich nog in voor de aanbouw van een zaal aan de sjoel, zodat er voor feesten en evenementen ruimte genoeg zou zijn en bracht tot verrassing van de organisatoren de fameuze chazzan Benjomin Muller uit Antwerpen en diens zoontjes mee naar het feest.

In 1984 overleed hij plotseling en kwam een einde aan het leven van een man, die zo veel had betekend voor de joodse gemeente Bussum, maar daar nooit enige erkenning voor had willen hebben. Zoals hij het zelf zei: “Wat wij hebben gedaan voor de onderduikers was slechts een druppeltje op een gloeiende plaat en dat is zeker niet iets dat speciale lof verdient.” Dat nu de grote zaal in de sjoel van Bussum naar Sal vernoemd wordt, is wel het minste dat hem toekomt. Jehie zichro baroech.

  Choepa van dochter Mirjam en Leo Meijers in 1970, als grootvader en bij de inwijding van de nieuwe zaal (1983)

 

Familie Krant – de oude kern van joods Bussum   

Al begin 20e eeuw hadden Nathan Krant en zijn broer Joop zich vanuit Hilversum in Bussum gevestigd met een oud ijzer en lompenbedrijf. Zakelijk gaat het hen voor de wind en Nathan opent al spoedig een textielzaak. In 1931 koopt Nathan Krant de oude sjoel aan de Hogeweg/Havenstraat, deze wordt gesloopt, en ter plekke worden door hem een aantal fraaie panden gebouwd, waarin hij zijn manufacturenwinkel De Gunst opent, later nemen zijn zoons Joop en Philip de zaak over en worden er ok tapijten, radio's en andere apparatuur verkocht.

De vele leden van de familie Krant hebben een groot stempel gezet op het joodse leven van Bussum. Zoon Philip was gedurende enkele jaren bestuurder en was de motor achter de bouw van het Joods Bejaarden Centrum. Nathan's kleinzoon (ook Nathan geheten), met zijn vrouw en dochter, runt nog steeds een zaak op dezelfde locatie als de eerste sjoel, al heet de zaak inmiddels The Health Connection en draait het om gezondheidsartikelen. Ook een nazaat van de Joop Krant die zich begin 20e eeuw in Bussum vestigde, en ook Joop heet, is nauw betrokken geweest bij de gemeente, en is van 1979-1981 voorzitter. Hij heeft Bussum inmiddels echter voor het Amsterdamse verruild.

  Schoolklasje joodse school rond 1922, 4e van links Joop, 2e rechtsboven Philip, 1e rechtsonder Greetje Krant   Nathan Krant en zijn vrouw staan voor hun 1e manufacturenzaak Hogeweg 14 (1923)   Jubileumfeest HKH Wilhelmina, 1923, (bij de kinderwagen) Nathan Krant en zijn vrouw Dientje

Tijdens de oorlog wisten de meeste leden van de familie Krant onder te duiken, hun privé en zakelijke relaties binnen het Gooi en omstreken hielpen daarbij. In de familie wordt nog de anekdote verteld dat nadat de zaak van Philip Krant was overgedragen aan een "Verwalter", Philip ook de opdracht kreeg zijn fraaie wagen in te leveren. Hij gaf de Duitsers het adres waar ze hem konden vinden: in het Naardermeer...
Na de oorlog haalde Joop en Philip alle familieleden van hun onderduikadressen op en liet die vervolgens logeren op matrassen verspreid over de hele winkel aan de Hogeweg, die zij weer hadden terug geëist. Joop en Catrien ontfermden zich ook de dochter van haar omgekomen zuster. Ook andere leden van de joodse gemeente adopteerden weeskinderen, zoals staat aangegeven bij de eerste vergadering in joods Bussum die op 25 augustus 1945 werd gehouden. Al snel adverteerde de familie Krant weer met trots in het lokale blaadje: De Gunst is weer open - nu onder eigen beheer.

 

  “Rivoli” modehuis eind jaren '40   Uitverkoop bij De Gunst, zaak van fam. Krant eind jaren 1940, gebouwd op de plek van de in 1931 afgebroken 1e synagoge   Advertentie voor televisies uit 1955, i.p.v. textiel werd elektra e.d. verkocht

 

Koos Caneel   

door Paul Joseph

Het leven van Koos Caneel is vele malen opgetekend. In het Joods Historisch Museum in Amsterdam worden enkele banden met interviews met hem  bewaard, is er een radio-documentaire gemaakt, terwijl hij ook regelmatig voorkomt in literatuur over Joods Nederland, zoals bijvoorbeeld in de biografie van Jaap Meijer, door Evelien Gans. In het NIW van 4 juli 1997 staat een uitgebreid In Memoriam bij zijn verscheiden.  Maar bovenal leeft de herinnering aan de leraar Koos Caneel voort in alle uithoeken van Joods Nederland.

Koos, Ina en zoon Joop Caneel

Landelijke bekendheid kregen zij als "de reizigers voor onze lieve Heer". Van Hoogezand tot Oostkapelle en van Leeuwarden  tot Roermond reisden zij onvermoeibaar jaar in jaar uit kris kras door Nederland om Joods jongens en meisjes les te geven; op te leiden voor hun Bar- en Bat Mitswa en de grondslag te leggen voor de liefde voor het jodendom. Beiden hadden grote pedagogische kwaliteiten. Wie ooit van hen les heeft gehad zal zich dat steeds blijven herinneren. De persoonlijke en aansprekende vorm waarin de lessen werden gegeven; de telefonische overhoringen voor de Bar Mitswa jongetjes; de taartprikker die als aanwijsstok fungeerde en de snoepjes die nooit ontbraken. Het joodse jaar werd verteld doorspekt met anekdotes, zoals de "Marechaussee" die de Bijbelse Rachel achterna reisde om de zogenaamd gestolen zilveren afgodsbeeldjes (stiekem verborgen onder in de zadeltassen van haar kameel) terug te halen.

Koos Caneel was geboren in Veendam en ging al op zeer jonge leeftijd naar Amsterdam om aan het Seminarium opgeleid te worden tot “godsdienstleraar”. Om een indruk te krijgen van hetgeen hij daar meemaakte, leze men het hierboven reeds aangehaalde boek over Jaap Meijer, die uit het naburige Winschoten kwam. Ook Jaap Meijer volgde de opleiding tot godsdienstleraar, terwijl onze latere voorganger en bestuurder Sal van Gelder aan dit Seminarium de opleiding tot rabbijn volgde.

Voor Koos Caneel bleek dit een gelukkige keuze: hij had de juiste instelling en de pedagogische gaven om jonge kinderen in te wijden in het Jodendom. Humor was daarbij een grote hulp. En nog meer zijn echtgenote, Ina, die de grote steun en toeverlaat is geweest in zijn leven en hem prachtig heeft aangevuld in zijn werk.

We zien Koos Caneel in 1938 als directeur van het Jongensweeshuis in Amsterdam. Op 10 februari 1943 voeren de Duitsers alle jonge inwoners weg. Koos ontsnapt per toeval: hij had die dag zijn vrije ochtend. Een traumatische ervaring die hem zijn hele leven ernstig heeft bedrukt. De contouren van het weeshuis zijn thans terug te zien in de met klinkers aangegeven omtrek van het huis op het plein voor het Stadstheater.

  Op bijgaande foto leidt Koos Caneel het cortège bij het verlaten van het C.I.Z. aan de Weesperstraat, bij de begrafenis van de heer I. Gans.

Kort na de oorlog duikt Koos Caneel op bij de Rudelsheimstichting (voor oorlogspleegkinderen) in Hilversum en na een kort uitstapje elders, wordt Koos Caneel in 1949 in Bussum aangesteld als leraar.

Koos en Ina Caneel (midden) tussen de pupillen van de Rudelsheimstichting in Hilversum (foto uit 1949)

Koos Caneel  verenigde in zich alle aspecten van het milde vooroorlogse Nederlandse Jodendom: tolerant en begrijpend tegen anderen, maar standvastig in de leer voor zichzelf. Dat werkte zeer drempelverlagend en toegankelijk, want bij Koos en bij Ina voelde je je op je gemak ook als je niet zoveel wist.

Nadat de voorganger A.Pach op aliyah was gegaan werd Koos Caneel tevens de voorganger van de Joodse Gemeente Bussum. Dat heeft Koos Caneel  jarenlang gedaan, maar dat was niet altijd van harte, want hoezeer ook daarvoor gekwalificeerd, zijn grote arbeidsvreugde ontleende hij aan het werken met kinderen. Het is dan ook geen wonder dat hij al in 1953 in dienst kwam van de Centrale Onderwijscommissie en “Nederland” als werkgebied kreeg, evenals Ina Caneel, die in 1956 bij de zelfde Commissie in dienst trad. Ina gaf les aan de kinderen van 6 tot 10 jaar en Koos aan de oudere kinderen. Hij heeft dit werk 34 jaar lang gedaan totdat hij het eind 1987 op 78 jarige leeftijd welletjes vond. Zij bleven tot 1965 in Bussum wonen.

Zo is het dan ook meermalen voorgekomen dat hij de kinderen les gaf wier ouders ook nog van Koos en Ina godsdienstles hadden gehad.

Koos Caneel maakte van de gemeenschappelijke seider in Bussum een buitengewoon feestelijke gebeurtenis. Alle kinderen op les leerden een stukje voordragen uit de Hagada en dan waren er dankzij de ouders jarenlang meer dan 200 personen aan de dis, waarvoor uitgeweken moest worden naar de grootste beschikbare zaal in Bussum. Ook organiseerde hij begin 50-er jaren met de kinderen een voorstelling van “Joseph in Egypte” met opvoeringen in Hilversum en zelfs Krasnapolski in Amsterdam.

  Opa Koos begeleidt kleinzoon Ron bij diens Bar Mitswa

De jongens en meisjes die bij hem Bar en Bat Mitswa werden sprak hij persoonlijk toe. Zijn “droshes” (redevoeringen) werden zorgvuldig voorbereid, op schrift gesteld en bewaard. Zijn zoon, Joop Caneel, in Zwitserland (Kilchberg) heeft een aanzienlijk aantal van deze droshes bewaard en is gaarne bereid deze aan belangstellenden toe te zenden.

Koos Caneel kreeg als blijk van waardering voor zijn grote verdiensten in Nederland ook erkenning. Op Shoesan Purim 1983 ontving hij uit handen van Opperrabbijn E. Berlinger een oorkonde, waarin hem de chower-titel werd verleend, een grote eer op joods gebied.

Ik sluit af met een persoonlijke noot: de families Caneel en Joseph waren (en zijn) nauw met elkaar verbonden. In de spanningen (die er ook waren) tussen Koos Caneel en het Kerkbestuur stond mijn vader en met hem vele anderen altijd aan de kant van Koos Caneel, waardoor er een innige persoonlijke band en vriendschap ontstond. Geen wonder, vier zonen bereidde hij voor op hun Bar Mitswa en drie van hen stonden bij Koos ook onder de Choepa. Hij was zogezegd onze persoonlijke rebbe.